Kort geleden was de schaars geklede maar zwaar gesilicoonde dr. Susan Block, sekstherapeute voor Amerikaanse radio- en tv-zenders, op een van de nationale trashkanalen te zien. Zij prees haar handeltje in lichaamscultus, G-spot en polymorfe perversiteiten aan onder de naam «ethisch hedonisme». Een zoektocht op internet op het woord «hedonisme» levert al snel 24.786 pagina’s op. Hedonisme staat onder meer voor Club Med-achtige ontmoetingsplaatsen op exotische locaties, waarbij vooral Jamaica hoog scoort. Daar vinden non-stop feesten plaats die oneindige mogelijkheden voor lichaam en geest beloven, met andere woorden: zon, zee, lekker eten, wat psychobabbel en veel seks. Er zijn discussiegroepen over neo-epicurisme, hedonistische therapieën die je leren pijn te vermijden en altijd gelukkig te zijn, en hedonisme wordt zelfs ingezet als utopische toekomstvisie van een betere en gelukkiger wereld.

Het pseudo-wetenschappelijke project Hedonistic Imperative gaat ervan uit dat de genetica en de nanotechnologie over niet al te lange tijd in staat zullen zijn mensen genetisch zo voor te programmeren dat elk individu in perfecte geestelijke gezondheid en «subliem» welzijn kan leven, en dat het menselijk lijden hierdoor definitief tot het verleden zal behoren. Of dit wenselijk is, blijft natuurlijk de vraag.

Hedonisme is de uitlaatklep voor de uitputtende 24-uurs-economie. Het past goed in het hedendaagse wereldbeeld waarin hyperindividualisme door een nietsontziende en genotzuchtige vorm van kapitalisme wordt gesteund. De rijken en machtigen stonden altijd al bekend om hun capaciteiten om van het leven te genieten, maar het neo-hedonisme is een handel geworden die veel klanten trekt in de New Age-sector, bij vermoeide ambtenaren en hulpverleners en onder degenen die in Amerika «bobo's» of bourgeois Bohemians worden genoemd: de nieuwe elite van snelle advocaten en politici, designers en ondernemers, die de vrijheidsdrang van de jaren zestig hebben gekoppeld aan het carrièrisme van de jaren tachtig en het onbeperkte plezier maken van de jaren negentig. Hun neo-hedonisme beperkt zich in wezen tot de nietszeggende kreet van de platte Playboy-filosofie: «If it feels good, then do it.» Toch is hedonisme een serieuze zaak.

Het woord hedonisme (van hedoné: genot, lust) staat voor een aantal ethische doctrines die verkondigen dat de zoektocht naar plezier en geluk al het handelen moet leiden. Handelingen die het genot verhogen zijn om die reden goed, en handelingen die pijn en leed veroorzaken zijn slecht. Voor de hedonist is het streven naar geluk het belangrijkste doel in het leven, en het zoeken naar genot de enige bron van zelfontplooiing en zelfvervolmaking. In het massahedonisme dat op dit moment door velen wordt aangehangen, wordt het accent gelegd op zintuiglijke genoegens, maar voor de vader van het hedonisme, Aristippus van Cyrene, en zijn volgelingen de Cyrenaïci ging het ook en vooral om hogere vormen van genot: geestelijk genot, tevredenheid over het eigen leven, vriendschap, liefde.

Er wordt wel eens onderscheid gemaakt tussen psychologisch hedonisme — dat wil zeggen het uitgangspunt dat mensen psychologisch zo in elkaar zitten dat zij uitsluitend naar genot en geluk streven — en ethisch hedonisme, dat voorschrijft dat onze belangrijkste verplichting in het leven het verhogen van ons eigen geluk is. Hiermee is het eerste probleem aangegeven: is hedonisme van nature gegeven (in dat geval moeten we ervan uitgaan dat er zoiets als een «menselijke natuur» bestaat) of is hedonisme een norm, waarmee we ons kunnen afvragen wat de grond is voor die norm.

De Franse filosoof Michel Onfray is de kampioen van het hedendaagse hedonisme. Hij schreef werken als De kunst van het genieten (1991) en Levenskunst (1993), hij boog zich over de houding van filosofen tegenover het lichaam en over hun eetgewoontes (De buik van de filosofen, 1989), over verfijnde culinaire genoegens, over het erotische lichaam en de liefde, en hij publiceerde een tweedelig «hedonistisch dagboek».

Toen hij 28 was werd Michel Onfray getroffen door een hartinfarct, en het had niet veel gescheeld of hij was in een Normandisch ziekenhuis gestorven. Deze gebeurtenis heeft hij later uitvergroot tot een soort openbaring, een illuminatie, die hij «existentieel hapax» noemde: de eenmalige, indringende en bijna mystieke ervaring die de gewone man in een heilige verandert of de leraar in een filosoof. Zijn filosofische zoektocht naar levensgeluk was voor hem een wedergeboorte die zoals alle geboortes in pijn, bloed, tranen en angst had plaatsgevonden. In het ziekenhuis maakte hij mee dat de man in het bed naast het zijne stierf ondanks herhaalde pogingen tot reanimatie. Hierover schrijft hij in De kunst van het genieten: «Zo simpel was sterven dus. Na deze les in duisternis bleef er maar één ding te doen: het lichaam deelgenoot maken van het bewustzijn, en het vlees verzoenen met de intelligentie. Elk bestaan is gebouwd op zand, de dood is de enige zekerheid die we hebben. Het komt er minder op aan die te temmen dan te verachten. Het hedonisme is de kunst van deze verachting.» Dat klinkt dapper en mooi, toch zijn er enige twijfels te uiten over Onfray’s hedonistische ethiek.

Onfray liet zich inspireren door Aristippus van Cyrene en de Cyrenaïci, de achttiende-eeuwse materialist La Mettrie, markies De Sade en Nietzsche. Voor hem is het hedonistische denken atheïs tisch, materialistisch, vitalistisch. In het centrum van de hedonistische preoccupaties staat het lichaam, dat tot zorg van de moraal wordt verheven, want het genot heeft uitsluitend betrekking op het lichaam, en het lichaam is weer het laboratorium van de geest. Ook de genoegens van de geest zijn verbonden met het lichamelijke en de zintuiglijke waarneming. De hedonistische filosofie is gericht op de zintuigen, op de buitenkant van de werkelijkheid. Haar voornaamste doel is het profiteren van het moment dat zich aanbiedt, zonder zich druk te maken over het verleden, dat nostalgie veroorzaakt, of de toekomst, want dat leidt slechts tot angstig afwachten. Waar het om gaat, is alleen uit het heden de kwintessens te halen en het moment tot eeuwigheid te verheffen.

Genieten veronderstelt beweging, energie en vitaliteit. Daarin ontstaat een krachtenspel dat het individu doet streven naar het aangename en het onaangename doet ontvluchten. Genieten wordt verheven tot een doel, het is waardevol in zichzelf, om wat het is. Het lichaam moet in beweging zijn, doorstroomd door aangename energie, vrij van vervelende spanningen, en de organen moeten geprikkeld worden om zoveel mogelijk prettige gevoelens te ervaren. Hedonisten streven naar een opwaardering van de Dionysische hartstochten en verwerpen de deugden van het ascetisch ideaal. Het hedonisme stelt genot voor als een bruisende vitaliteit, een naar buiten gerichte kracht, een expansiedrift naar een wereld die vervuld is van levenslust en energie.

Onfray maakt een scherp onderscheid tussen de filosofie van de Cyrenaïci en die van de Epicuristen: het epicurisch genot bestaat voor hem uit een vermijden van het lijden. Voor de Epicurist is genieten «niet lijden», het heeft dus iets negatiefs, terwijl het genot van de Cyrenaïci positief en actief is. De Epicurist heeft de pijn nodig om te laten zien dat hij die kan verslaan, de Cyrenaïcus verwerpt het lijden als bron van wijsheid.

Ook voor Michel Onfray is alles aanvaardbaar wat genot geeft, en alles te veroordelen wat pijn veroorzaakt. Maar persoonlijk genot moet altijd in een perspectief worden geplaatst, namelijk dat van het genot van de ander. Je zou Onfray geen «egoïstische» maar een «altruïstische» hedonist kunnen noemen. De hedonist wil gelukkig zijn, maar hij wil dat de ander tegelijk ook gelukkig is. Egoïsme en egocentrisme zijn eenzijdig, en streven alleen naar persoonlijk geluk. Het hedonisme gaat ervan uit dat er geen geluk mogelijk is zonder dat van de ander. De achterliggende gedachte is geenszins gebaseerd op de christelijke notie van naastenliefde, maar op eigenbelang. Want het geluk dat ik de ander geef, kruist op zijn weg het geluk dat de ander mij geeft. De eigenliefde die Onfray voorstaat, impliceert dat de ander tot subject — en niet object — van genot wordt gemaakt, dat ons op zijn beurt weer genot schenkt. Genieten en laten genieten, dat is de imperatief van het hedonisme en de enige weg naar geluk.

Maar wie is die ander? De relatie tot de ander definieert Onfray als een bewust kiezen dat door bepaalde affiniteiten of sympathieën wordt bepaald. Tegenover de christelijke naastenliefde stelt hij een «aristocratische ethiek» die selectief te werk gaat. Want niet iedereen is mijn naaste: ten eerste, zegt Onfray, ben ik niet in staat om van iedereen te houden, ten tweede wil ik dat ook niet. Kun je dan nog wel van een «ethiek» spreken? Natuurlijk kunnen weinig mensen gevoel opbrengen voor moordenaars of kinderverkrachters, maar de bedoeling van een ethiek is juist om toch een poging in die richting te wagen. Ethiek kan dan ook niet individueel zijn, want het gaat uit van een gemeenschappelijk gevoel dat mensen onderling verbindt. Onfray ontkent dat.

De tijd is gekomen, verkondigt Onfray, om af te rekenen met de barbaarse houding van de apostelen van het ascetisch ideaal, dat dicteert dat hartstochten geëlimineerd moeten worden, en van de mens een voortijdig kadaver maken. Ondanks eeuwen van ethische onderdrukking is eigenliefde dat wat ons nog altijd met het dier verbindt, de oude onverbrekelijke band met de natuur. Daar zit de herinnering aan de oertijden en de gevaren die wij als soort hebben meegemaakt. Dat dierlijke restje is verbannen naar de diepste diepten, en lijkt gedoemd daar te moeten blijven. Het is een primitieve en chaotische hartstocht, die door de moraal nooit helemaal getemd en onderworpen is kunnen worden. Eigenliefde heeft een belangrijke rol gespeeld in de instandhouding van de menselijke soort en ons in staat gesteld de meest angstaanjagende gevaren te overwinnen — het is ons overlevingsprincipe. Elke moraal zou dit dierlijke in de mens als uitgangspunt moeten nemen, en niet het geïdealiseerde, engelachtige en vormeloze wezen dat uiteindelijk niets meer is dan een theoretische constructie.

Volgens Onfray is het ascetisch ideaal niet verdwenen en wordt dit nog steeds boven de moraal van het genot geplaatst. Het is mij niet bekend met wat voor mensen Onfray zich omringt en of hij wel eens naar de televisie kijkt, maar wat mij betreft is er in de ontremde en door eigenbelang gedreven westerse samenlevingen juist te veel hedonisme en te veel streven naar genot. Een klein beetje ascetisme zou wellicht geen kwaad kunnen. Het platte massahedonisme lijkt ver te staan van Onfray’s elitaire filosofie, maar uiteindelijk gaat het slechts om culturele verschillen ten aanzien van het object van genot: geniet je meer en beter op de Seychellen dan in Marbella? De hedonistische filosofie is elitair en bedoeld voor een gecultiveerde en sophisticated minoriteit die zich van de massa wil onderscheiden, terwijl in het massahedonisme de collectieve, democratische zoektocht naar genot mensen juist met elkaar verbindt.

Onfray’s oorlog tegen het ascetisch ideaal past in de negentiende eeuw, niet in onze tijd. Het gevaar dat ons bedreigt is eerder dat van een puur hedonistisch mensbeeld, van wat Freud in Het onbehagen in de cultuur een «lust-ik» heeft genoemd. Alle bronnen van ongenoegen worden uit dit lust-ik verdreven en naar buiten geprojecteerd. De buitenwereld wordt dan een vervreemdend en onheilspellend oord waar het gevaar — en de paranoïde angst ervoor — steeds op de loer ligt. Maar al te vaak worden die angsten geprojecteerd in buitenstaanders die als een bedreiging voor het verlangen naar het baudelaireaanse paradijs van luxe, calme et volupté worden voorgesteld.

Wat Onfray tegenover elkaar stelt, zijn twee tegengestelde principes: het lustprincipe en het realiteitsprincipe. Het lustprincipe maakt dat wij streven naar onmiddellijke bevrediging van de driften, het realiteitsprincipe is gebaseerd op uitstel en regulering van die bevrediging in functie van voorwaarden die door de cultuur zijn gesteld. In Levenskunst wijdt Onfray vele bladzijden aan het esthetische genoegen dat hij aan grote kunstwerken of oude Italiaanse steden beleeft. Die kunstwerken komen niet voort uit een vrij beleven van het lustprincipe: voor Freud zijn alle kunstzinnige producten aan sublimatie te danken: het ombuigen van seksuele verlangens naar sociale of artistieke doelen, waarbij voor de kunstenaar een indirecte, niet-seksuele bevrediging optreedt. De cultuur is gebaseerd op het opgeven van onmiddellijke bevrediging van de driften, en een esthetisch wereldbeeld is niet mogelijk zonder de verdringing die het beschavingsproces inhoudt. Onfray wil twee dingen die zich niet met elkaar laten verenigen: enerzijds is hij uitermate kritisch tegenover het verschijnsel «cultuur», omdat de cultuur op verdringing berust en vijandig is aan het lustprincipe, anderzijds bepleit hij een esthetische ethiek, maar esthetiek is op zich een functie van cultuur, en buiten de cultuur kan geen sprake zijn van esthetische ervaringen. Ook de «natuur» (als die nog bestaat) wordt door ons door een culturele bril bekeken.

Michel Onfray’s hedonistische ethiek vermengt psychologisch hedonisme met ethisch hedonisme. Het psychologisch hedonisme is echter niet verenigbaar met het hedendaagse mensbeeld. De psychoanalyse heeft aangetoond dat het verlangen niet kenbaar is, en dat wat op onbewust niveau genot verschaft, in de werkelijkheid zeer pijnlijk kan zijn. Andersom kan datgene wat iemand bewust plezierig vindt, hem op onbewust niveau bijzonder dwarszitten. Ook het ethisch hedonisme is problematisch. Het verhogen van ons eigen geluk als enige doel in het leven is alleen mogelijk in een toestand van volledige terugtrekking uit de wereld, van puur narcisme, van het uitschakelen van emoties en uiteindelijk volledige afstomping van het gevoelsleven. Tot het uiterste doorgevoerd is dat waartoe het ethisch hedonisme leidt: de hedonistische zombie die zich uiteindelijk geen raad weet met zijn dwangmatige behoefte aan geluk. Kijk naar de oude Playboy-baas Hugh Heffner met zijn satijnen huisjasjes en zijn talloze babes: zijn beminnelijke glimlach werd op den duur een vermoeide grimas.

Voor Michel Onfray werkt de authentieke hedonist aan zichzelf en aan zijn leven, dat hij — zeer nietzscheaans — als een kunstwerk beschouwt. Zijn hedonistische ethiek is echter ondenkbaar zonder het bewustzijn van de dood, van het besef dat elke seconde kostbaar is. Dit heeft volgens hem niets met pessimisme te maken, maar met het zoeken naar een heroïsche moraal, waarin energie en liefde voor het leven tegenover de onherroepelijkheid van de dood worden geplaatst. En daar zit voor mij het grootste probleem, want Onfray laat zich nauwelijks uit over de plaats die de dood in zijn filosofie heeft gekregen, afgezien van het feit dat hij de dood veracht. Kunnen de hedonistische levensvisie en het vraagstuk van de dood samengaan?

Hoewel Onfray mooie troostende woorden heeft geschreven voor een vriend die een dierbaar iemand heeft verloren, lijkt hij bij zijn eigen dood niet stil te staan. Toch is de dood tegelijk dat wat de betekenis van het leven ontkent, en het leven daardoor betekenis geeft. De dood is het absoluut andere en onbekende, er zijn in het leven geen referenties mogelijk naar de dood, we kunnen ons er slechts over verbazen. De mens is het enige wezen dat zich bewust is van zijn eigen dood, van zijn vergankelijkheid en eindigheid. Het is dat bewustzijn, dat vermogen, dat hem uniek maakt, maar dat hij constant ontkent. De houding tegenover de dood is ook altijd een houding tegenover het leven. Het was ook weer Freud die schreef dat het leven niets anders is dan een lange omweg naar de dood.

Michel Onfray’s «vrolijke wetenschap van het hedonisme» is dan ook niet mogelijk. Zijn leermeester Nietzsche heeft er overigens op gewezen dat opperst geluk alleen kan bestaan als er ook plaats is voor opperst lijden. Wat mogelijk is, is intens genieten van het ogenblik, en het extatische moment lijkt inderdaad verleden en toekomst te verenigen en tegelijk op te heffen, de tijd en dus ook de dood weg te maken. Maar is het beleven van het ogenblik denkbaar zonder de continuïteit van verleden en toekomst? De hedonist verliest zichzelf in het ogenblik, hij schudt de dood van zich af, hij wil niet stilstaan bij de vergankelijkheid van de dingen en van zichzelf, want de gedachte dat schoonheid en leven gedoemd zijn om te verdwijnen is te pijnlijk. Hij is zich ervan bewust dat de beperking van de mogelijkheid tot genieten juist de kostbaarheid ervan verhoogt, hij weet dat de dood bestaat, maar hij gelooft het niet. Hij doet alsof het niet voor hem geldt. Mocht hij de dood tegenkomen, dan vlucht hij snel naar Ispahaan, zoals de tuinman in het gedicht van Van Eijck. Het nietzscheaanse vitalisme dat Onfray aanhangt is ook een vlucht, een afweermechanisme en een neurotisch verschijnsel dat de diepe regressieve angst voor de dood slechts bedekt maar niet doet verdwijnen.

Wat wij niet kunnen is «de dood denken», penser la mort, zoals de filosoof Vladimir Jankélévitch het uitdrukt. Toch is van alle dingen die de mens bewegen één van de voornaamste de angst voor de dood. Wanneer Onfray het heeft over «instandhouding van de soort» of «zelfbehoud», moet hij beseffen dat een voortdurende investering van psychologische energie ten behoeve van het behoud van het leven niet mogelijk is als de angst voor de dood niet even voortdurend aanwezig is, en de term «zelfbehoud» impliceert een inspanning tegenover een desintegrerende kracht. Dit is wat Freud de strijd tussen Eros en Thanatos heeft genoemd. De angst voor de dood kan natuurlijk niet constant aanwezig zijn, want dan zou het organisme niet meer kunnen functioneren. Zo ontstaat de paradox: de altijd aanwezige angst voor de dood gaat gepaard met een vergeten van die angst in ons bewuste leven. Hedonisme baseert zich op een lichamelijk zelfvertrouwen dat ons kan helpen om deze angst de baas te worden, terwijl we die tegelijk negeren, en dat is in feite wat Onfray doet wanneer hij zegt dat hij de dood veracht. Toch is liefde voor het leven onlosmakelijk verbonden met angst voor het sterven. Veel meer nog dan «eigenliefde» is die angst ons belangrijkste overlevingsprincipe. Valt die angst weg, dan verliest het leven zijn waarde. De bekende uitspraak «zolang wij er zijn, is de dood er niet» klopt niet, want het besef van de dood is altijd bij ons. Waar geluk is niet mogelijk als we de gedachte daaraan met een wegwerpgebaar van ons afgooien.

«We moeten weer leren doodgaan», sprak minister Borst recent in een interview met Vrij Nederland. Uit de mond van een minister moet je dergelijke uitspraken altijd wantrouwen, want politici zijn slechts op één ding uit: bezuinigen. Hoe we dat moeten doen, zegt de minister ook niet. Toch zullen we, zonder ons te verliezen in dromen van onsterfelijkheid die nooit waargemaakt zullen worden, onze houding tegenover de dood moeten leren bepalen. In hedendaagse romans wordt de dood weggemoffeld of verbeeld in ironische visies op het hiernamaals. Don DeLillo’s Underworld eindigt met het apocalyptische visioen van een hemel of hel in cyberspace. In John Updike’s Toward the End of Time beweegt de hoofdpersoon zich tussen op elkaar lijkende parallelwerelden, waardoor zijn leven de dimensie van een eeuwige terugkeer van hetzelfde krijgt. In Les particules élémentaires van Michel Houellebecq heeft de mensheid plaatsgemaakt voor een hogere soort, door kloneren reproduceerbaar en onsterfelijk. Met het afschaffen van seksualiteit en dood schept de mens een nieuw wezen naar zijn eigen beeld en gelijkenis en maakt hij zichzelf tot de nieuwe God.

Genieten van het leven is mooi, maar het verheffen van de hedonistische levenshouding tot een filosofie zoals Michel Onfray dat doet, is een doodlopende weg. Hedonisme houdt een zekere infantilisering in, omdat de constante beloning van het genot ons klein en afhankelijk houdt en ons verhindert om problemen onder ogen te zien. Het is natuurlijk niet zo dat je verdriet en leed moet zoeken, maar je kunt dit ook niet constant uit de weg gaan. Onze diepste verlangens kunnen eenvoudigweg niet bevredigd worden, want de bevrediging van elk verlangen ligt in feite in het verlangen als zodanig. Het belangrijkste probleem blijft dat je de kunst van het leven niet beheerst, als je de kunst van het verliezen niet kent, als je niet kunt aanvaarden dat het leven een langdurig rouwproces is.

Michel Onfray’s laatste boeken vallen op door de schoonheid van de vorm, maar die schoonheid heeft iets dwangmatigs en lijkt een innerlijke leegte te willen verbergen. Er komt altijd een moment waarop de hedonist beseft dat zijn filosofie niets anders is dan de zoveelste ontkenning van de dood, en in die zin een verblinding en een illusie.